Categorieën
Nieuws

Jongeren met een persoonlijkheidsstoornis: aangepaste schematherapie werkt

Bij jongeren onder de 18 jaar mag een persoonlijkheidsstoornis worden vastgesteld (met uitzondering van de antisociale persoonlijkheidsstoornis). Volgens de DSM 5 mag dit echter alleen worden vastgesteld als “de specifieke maladaptieve persoonlijkheidstrekken van de betrokkene op een breed terrein van situaties blijvend aanwezig zijn en het onwaarschijnlijk is dat ze zich beperken tot een specifieke ontwikkelingsfase of alleen een uiting zijn van een andere psychische stoornis”. Bovendien moeten de symptomen minstens één jaar aanwezig zijn (APA, 2013).

Op donderdag 6 november sprak Dr. Jeffrey Roelofs, verbonden aan de Universiteit Maastricht en werkzaam bij de jeugdafdeling van het RIAGG Maastricht, over persoonlijkheidsstoornissen bij jongeren en de behandeling hiervan met schematherapie. Hij geeft aan dat de DSM 5 ambivalent is als het gaat om classificatie van persoonlijkheidsstoornissen bij jongeren onder de 18 jaar. Immers, de DSM 5 betracht voorzichtigheid met de classificatie van persoonlijkheidsstoornissen bij jongeren onder de 18 jaar, maar tegelijkertijd veronderstelt de DSM dat de oorsprong van een persoonlijkheidsstoornis in de kindertijd ligt.

Kwart van jongeren vertoont kenmerken van persoonlijkheidsstoornis

Het diagnosticeren van een persoonlijkheidsstoornis moet volgens Roelofs voorzichtig en zorgvuldig gebeuren. “Jongeren vertonen gedurende hun puberteit soms kenmerken die bij een persoonlijkheidsstoornis zouden passen. 25-30% van de jongeren voldoet op een gegeven moment tijdens hun jeugd aan de criteria van een persoonlijkheidsstoornis. Dat betekent niet meteen dat deze jongeren ook daadwerkelijk een persoonlijkheidsstoornis hebben. Daarom moet er goed worden gekeken of de kenmerken pervasief en persistent zijn en niet passend zijn binnen een normale ontwikkelingsfase”, zo stelt GZ-psycholoog Roelofs.

Jongeren met een persoonlijkheidsstoornis zijn bovendien vaak lastig te behandelen. Roelofs: “Niet alleen is weerstand te voelen, ook schiet een cognitieve therapie meestal tekort. Jongeren wéten wel dat ze verkeerd denken en bepaalde dingen moeten doen om zich beter te voelen, maar ze blijven zich gewoon rot voelen. Wat belangrijk is voor deze jongeren, is in te gaan op de basisbehoeften die tot nu toe in het leven onvoldoende aandacht hebben gekregen van ouders of verzorgers”. De belangrijkste basisbehoeften zijn basisveiligheid, verbondenheid met anderen, zelfwaardering, autonomie, zelfexpressie en realistische grenzen.

Schematherapie als behandeling

Als mogelijke therapie voor persoonlijkheidsstoornissen bij jongeren bespreekt Roelofs de schematherapie: “Een schema is een soort structuur van kennis en gedrag die mensen ontwikkelen en die betrekking heeft op henzelf, de wereld om zich heen en de toekomst. Deze schema’s worden gevormd door de opvoeding, het temperament van het kind en door het meemaken van eventuele traumatische gebeurtenissen”.

De schematheorie gaat uit van achttien schema’s, die bijvoorbeeld betrekking hebben op verlating en instabiliteit, wantrouwen en misbruik, onderwerping en goedkeuring of erkenning zoeken.

“Die schema’s kun je koppelen aan de basisbehoeften van het kind. Zo heeft bijvoorbeeld basisveiligheid te maken met verlating en wantrouwen, en verbondenheid met anderen met emotionele verwaarlozing en sociaal isolement. Je ziet dat mensen op drie manieren met deze schema’s om kunnen gaan: mensen geven zichzelf overg aan een schema, waarbij ze het denken en doen behorende bij het schema accepteren en over zich heen laten komen. Maar mensen kunnen schema’s juist ook vermijden, door zich er bijvoorbeeld voor af te sluiten. Het laatste alternatief is overcompensatie, waarbij mensen omslaan in de andere richting van een schema. Ze compenseren dan de gevoelens die ze hebben met gedrag naar buiten toe om deze gevoelens niet aan anderen te laten zien”.

De schematherapie begint met het in kaart brengen van de schema’s van de cliënt. Bij cliënten met een persoonlijkheidsstoornis spelen vaak meerdere schema’s een rol en is het niet makkelijk om een duidelijke keuze te maken op welke schema’s de therapie gericht moet worden. Hierom werkt men niet met afzonderlijke schema’s, maar met modi. Modi zijn wisselende gemoedstoestanden waar men in kan komen. Deze worden bepaald door een set van bij elkaar horende schema’s en copingstrategieën, waaruit het denken, voelen en doen wordt bepaald.

Roelofs: “Tijdens de schematherapie proberen we mensen zoveel mogelijk te leren om als gezonde volwassene met hun gemoedstoestanden om te gaan. Bij jongeren spreken we ook wel over de gezonde adolescent modus”.

Therapeutische relatie vormt belangrijk onderdeel

Een van de onderdelen van schematherapie is de therapeutische relatie. Die therapeutische relatie kenmerkt zich door “limited reparenting”. Hierbij is de opstelling van de therapeut te vergelijken met wat een ‘goede’ ouder doet. De therapeut geeft veel meer zorg en is minder afstandelijk, geeft richting en empathische confrontaties, en stelt grenzen. Het is belangrijk bij jongeren met een persoonlijkheidsstoornis om niet puur de rol van therapeut in te nemen, maar ook om mens te zijn. “Het is van belang dat je begrip toont voor de jongere, maar tegelijk de jongere uitdaagt om tot inzicht te komen welke verandering er nodig is”, aldus Roelofs.

Schematherapie aanpassen op adolescentie

Voor volwassenen is aangetoond dat de schematherapie werkt, maar om deze ook toe te kunnen passen op jongeren, moet er met bepaalde dingen rekening gehouden worden. Roelofs: “Zo woont een jongere nog thuis in een gezin. Dit gezin is een systeem dat een rol speelt. Bovendien is de jongere afhankelijk van de ouders en loyaal naar hen toe. Ook moet je je ervan bewust zijn dat ouders de schema’s van de jongere kunnen bevestigen, dus het is goed om de ouders ook bij de therapie te betrekken. En uiteraard moet je ook rekening houden met de ontwikkelingsfase waarin de jongere zich bevindt”

Ouders betrekken in de therapie

Om de ouders te betrekken bij de therapie wordt er zowel met hen alleen gewerkt, als met hen en de jongere samen. Roelofs: “De ouders krijgen psychoeducatie en er wordt een modi model van hen gemaakt. Zo kun je dan nagaan hoe de modi van de ouders en de jongere met elkaar interacteren. Bij het samenwerken met de ouders en de jongere wordt ervoor gezorgd dat zij wederzijds respect en begrip voor elkaar krijgen, en worden communicatie en conflicthantering besproken. Daarnaast worden zij gecoacht in probleem-oplossende vaardigheden”.

Groepstherapie

Volgens Roelofs werkt het ook goed om met jongeren in groepen te werken. Hierbij werkt men dan vanuit de basisbehoeften en modi. “De groep wordt een verbindende factor en een veilige plek, waar jongeren steun aan elkaar vinden. Jongeren nemen soms ook meer van elkaar aan dan van een volwassen iemand, wat een positief effect op de behandeling van de persoonlijkheidsstoornis kan hebben. De eerste resultaten van onderzoek op dit gebied laten positieve resultaten zien”

 

bron: Annabel Sak, op www.blikophulp.nl, Gepubliceerd 14/11/2014

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.