Categorieën
Nieuws

De rol van ouder-kind relatie op de ontwikkeling van opstandig en agressief gedrag

Er zijn veel factoren die een rol spelen bij de ontwikkeling van agressie. De leeftijdsgroep van nul tot vier jaar staat centraal. Een belangrijk aspect voor de ontwikkeling van agressie bij deze leeftijdsgroep is de ouder-kind relatie. Dit is een breed construct. Een ouder-kind relatie kun je zien als een dyade waarin wederkerigheid een belangrijke plaats inneemt. Over het algemeen geldt dat een positieve ouder-kind relatie samenhangt met een positieve ontwikkeling. Een negatieve ouder-kind interactie leidt tot negatieve ontwikkelingsuitkomsten als agressie. Een belangrijk aspect van de ouder-kind relatie is de attributies die ouders maken. Dit is belangrijk, omdat de interactiestijl en opvoeding van ouders afhankelijk hiervan is. Ook sekse van het kind speelt in behoorlijk wat onderzoeken een rol. Toch blijkt uit de mega-studie van Sternberg (2006) dat hier geen sprake van is.

Al vroeg in de ontwikkeling van kinderen kunnen er al tekenen zijn van afwijkend gedrag. Toch wordt dit vaak niet onderkend. Ouders krijgen te horen dat hun kind hier wel overheen groeit of ‘het is gewoon een jongen’ (Campbell, Shaw & Gilliom, 2000). Ondanks deze onderdiagnose heeft een jong kind al kans op verschillende problemen. Deze problemen kunnen grofweg ingedeeld worden in externaliserende problematiek en internaliserende problematiek. Binnen de externaliserende problematiek kan nog onderscheid gemaakt worden tussen aandachtsproblemen (ADHD) of gedragsproblemen als opstandig gedrag en agressie. Internaliserende problematiek omvat veel emotionele problemen als angststoornissen (Egger & Angold, 2006).Er zal verder ingegaan worden op het opstandige en agressieve gedrag van kinderen jonger dan vier jaar.

Agressie wordt gezien als het gedrag dat verwonding of destructie tot doel heeft. Woede is het affect wat erbij vertoond wordt. De peuter periode (1 tot 3 jaar) is de periode waarin het kind van explosieve, ongestuurde uitbarstingen groeit naar een meer gestuurde uitbarsting. Wel moet opgemerkt worden dat agressie ook hoort bij een gezonde ontwikkeling. Olweus (1979; in Wenar & Kerig,2000) concludeerde dat er een lichte stijging van agressie is met de jaren. Het wordt pas afwijkend op het moment dat de agressie geen reactie meer is op de omgeving, maar dat er bewust naar conflicten gezocht wordt (Wenar & Kerig, 2000).

Voor gedragsproblemen kunnen verschillende oorzaken aangewezen worden. Deze oorzaken kunnen opgedeeld worden in interne factoren van het kind (bijvoorbeeld geslacht en temperament), externe factoren van het kind (voorbeelden zijn socio-economische status en familiestructuur) en factoren die ontstaan in sociale relaties van het kind zoals opvoedgedrag en hechting (Rubin, Hastings, Chen, Stewart & McNichol, 1998). In veel handboeken wordt de ouder-kind relatie als één van de bronnen gezien voor de bepaling van normaal of afwijkend gedrag (Wenar & Kerig, 2000). Keown en Woodward (2006) hebben onderzocht in welke mate ouders van invloed kunnen zijn op het gedrag van hun kind. Hun conclusie is dat de manier waarop ouders opvoeden deels van invloed is op het sociale gedrag van hun kind. Een overreactieve en negatieve opvoedingsstijl draagt bij aan de sociaal agressieve en minder goed functionerende interactie met leeftijdsgenootjes. Smith Slep en O’Leary (1998) voegen hier nog aan toe dat de attributies die moeders hebben een grote rol kunnen spelen in de sociale ontwikkeling van hun kind. Attributies zijn de oorzaken waar men het gedrag aan toeschrijft (Bergsma & van Petersen, 2002). In de literatuur is veel onderzoek gedaan naar de ouder-kind relatie. Ondanks de vele verschillende manieren waarop dit onderzocht is, kan men met enige zekerheid stellen dat er wel degelijk een verband is tussen een disfunctioneel kindgerichte attributie van de ouder, hard straffen, affect van de ouders en de gedragsproblemen van kinderen (Smith Slep & O’Leary, 1998).

Er is veel aandacht voor gedragsproblemen bij kinderen. Veel van deze aandacht gaat uit naar de relatie tussen empathie en prosociaal gedrag. Toch moet er meer aandacht komen voor de relatie tussen empathie en agressief gedrag vinden Gill en Calkins (2003). Zij benadrukken dat empathie gezien kan worden als een vorm van emotioneel functioneren is. Verminderde empathie, schuld en zorg om anderen zijn gebruikelijke beschrijvingen om externaliserende gedragsproblemen te omschrijven (American Psychiatric Association, 1994; in Gill & Calkins, 2003). Theoretisch gezien zijn empathie en agressie gerelateerd aan elkaar door middel van twee mechanismen. Ten eerste wordt agressief gedrag toegeschreven aan onder-arousal. Ten tweede kan de relatie aangegeven worden door een gebrek aan zelfregulatie. Gill en Calkins (2003) vonden juist het tegengestelde. Zij vonden dat agressieve kinderen juist meer empathie vertoonde. Verklaringen voor deze toch verrassende uitkomst is (1) dat de verwachte uitkomsten vaak pas gevonden worden bij kinderen ouder dan 6 jaar (2) een agressief kind kan empathie vertonen door middel van afleiding of (3) een agressief kind is niet in staat om in de vreemde situatie impulsief gedrag te vertonden.

Het is dus niet heel gemakkelijk om een bepaalde oorzaak aan te wijzen voor agressief gedrag. Toch zijn veel onderzoekers het met elkaar eens dat ouders een rol spelen. In deze paper zal dan ook de ouder-kind relatie in relatie tot gedragsproblemen van kinderen tot vier jaar centraal staan. Een ouder-kind relatie is een dyadische relatie met wederkerige uitwisseling tussen interacterende partners (Harrist, Pettit, Dodge & Bates, 1994). Er is in de literatuur veel te vinden over de invloed van de ouder-kind relatie op het gedrag van het jonge kind. Harrist et al. (1994) hebben dit onder andere onderzocht en vonden wisselende resultaten voor deze invloed. Er was nog niet een vast patroon te ontdekken.

Er is veel onderzoek gedaan naar oorzaken van probleemgedrag bij kinderen. Steeds meer komt het besef dat een vroege herkenning van problemen kunnen bijdragen aan een goede interventie (Campbell, Shaw & Gilliom, 2000). Centraal staat de ouder-kind relatie. Allereerst zal er een beeld geschetst worden wat deze ouder-kind relatie inhoudt, vervolgens worden de effecten van de ouder-kind relatie op gedragsproblemen besproken. De nadruk ligt op opstandig en agressief gedrag bij kinderen jonger dan vier jaar. Het aspect van de interpretaties en attributies die ouders maken over het gedrag van het kind zal nog extra uitgelicht worden. Tot slot zal er kort stilgestaan worden bij het geslacht van het kind en de invloed daarvan op de ontwikkeling van opstandig en agressief gedrag.

Ouder-kind relatie

Regelmatig wordt een ouder-kind relatie in verband gebracht met de ontwikkeling van sociale competenties. In de peutertijd worden vaardigheden die een autonoom en zelfregulerend gedrag ondersteunen verworven (Sroufe, 1996; in Calkins, Smith, Gill & Johnson, 1998). Daarnaast worden de vermogens tot emotie regulatie geleerd in de familie context. Het geleerde wordt daarna toegepast in andere contexten (Chang, Dodge, Schwartz & McBride-Chang, 2003). Wanneer een kind dan van huis uit een meer agressiever voorbeeld krijgt, zal hij in zijn (latere) omgang met leeftijdsgenoten waarschijnlijk meer agressie vertonen. Naast sociale competenties leert een kind in de interactie met zijn ouders ook cognitieve vaardigheden. Vygotsky (1978; in Fiese, 1990) stelt dat het verwerven van deze vaardigheden plaatsvindt in sociale uitwisseling.

Vaak wordt de ouder-kind relatie beschreven in dimensies als warmte en strengheid. Toch vinden Harrist et al. (1994) dat men de ouder-kind relatie als één geheel moet zien: een dyade. Zij onderscheiden drie dyades. Ten eerste is er de positieve synchronie. Dit wordt gedefinieerd als niet negatieve en verbonden interactionele periodes. Positieve synchronie zou hypothetisch gezien geassocieerd worden met latere sociaal competent en niet-terugtrekkend gedrag van kinderen. Ten tweede is er de dipool van positieve synchronie namelijk negatieve synchronie. Dit is te omschrijven als ‘dyadische cirkels van dwang’ (Patterson, 1976; in Harrist et al.,1994). Er is nog wel sprake van een synchronie, omdat er nog wederkerige interacties zijn. Negatieve synchronie zou hypothetisch gezien leiden tot agressie naar andere kinderen. Als laatste is er nog non-synchronie. Dit valt te omschrijven als interacties met weinig dyadische aspecten en niet in balans. De hypothese is dat dit gerelateerd is aan agressie op school.

Dat de ouder-kind relatie complex is, blijkt wel uit het feit dat het om interacties gaat. Er is altijd sprake van actie-reactie. Een agressief kind dat niet stopt met zijn vervelende gedrag krijgt straf en reageert op deze straf door middel van nog meer ‘stout’ gedrag. Het opstandige gedrag van het kind wordt zelfs vaak bekrachtigt door ineffectief opvoeden door de ouders (Lee & Bates, 1985). Een belangrijk aspect bij deze opvoedingsstijl van de ouders is natuurlijk de mate waarin ouders het gedrag van hun kind als niet-gepast ervaart. Vaak zijn ouders namelijk bevooroordeeld wanneer ze naar hun kind kijken. Dit leidt tot ‘fouten’ in de opvoeding. Kendziora en O’Leary (1998) onderscheiden drie manieren waarop ouders bevoordeeld zijn en hoe dit kan leiden tot opvoedingsfouten. Ten eerste zullen ouders opstandige kinderen positiever inschatten als ze neutraal staan tegenover het gedrag. Ten tweede reageren sommige ouders mopperend wanneer hun kinderen onschadelijk gedrag vertoont. Dit mopperen heeft geen corrigerend effect en dient vaak als stimulus voor opstandig gedrag in de toekomst. De laatste opvoedingsfout is het verkeerd inschatten van positief gedrag. Dit heeft tot gevolg dat prosociaal gedrag niet aangemoedigd wordt.

Het blijkt zelfs dat moeders het negatieve gedrag van hun jonge kinderen onderrapporteren in vergelijking met onafhankelijke onderzoekers. Ook rapporteren moeders sneller negatiever gedrag bij onbekende kinderen dan bij hun eigen kind. Er is in deze studie echter geen rekening gehouden met eventuele problemen bij de ouders die deze bias kunnen verklaren (Kendziora & O’Leary, 1998) .

Samenvattend kan er gesteld worden dat de ouder-kind relatie een complex concept is. Er komen veel aspecten bij kijken, maar interactie tussen ouder en kind ligt aan de basis van de relatie. Deze relatie kan beïnvloed worden door onder andere de manier waarop de ouders het gedrag van hun kind beoordelen. Op dit laatste zal later in deze paper op ingegaan worden (zie Attributies van ouders).

Effect ouder-kind relatie op gedragsproblemen

Door de complexiteit van de ouder-kind relatie is onderzoek doen naar de invloed van de ouder-kind interactie lastig. Men is het nog niet eens over hoe de dyade goed gemeten kan worden. Vervolgens zijn er problemen dat er veel verschillende uitkomsten zijn voor welke dyade tot welk gedrag leidt (Harrist et al., 1994). Toch is er onderzoek naar gedaan en zijn er wel enkele robuuste verbanden te ontdekken.

Een belangrijk onderdeel van de ouder-kind relatie is de opvoeding. Ouders hanteren bepaalde opvoedstijlen waarbij elke stijl een ander effect heeft. Al jaren wordt de theorie van Baumrind (1971, in Berk, 2003) over opvoedstijlen gehanteerd. Daarin gaat zij ervan uit dat een goed opvoedstijl tot positieve uitkomsten voor de sociale ontwikkeling van kinderen leidt. Een gezonde opvoedstijl is een autoritatieve opvoedstijl. Ouders zijn warm en responsief. Daarnaast streven ze naar geschikt opgroeien door hun kinderen te steunen en zaken uit te leggen. Dit staat bijvoorbeeld in tegenstelling tot een autoritaire opvoedstijl waarbij ouders koud en verwerpend zijn. Verder vragen ze te veel van hun kinderen op een dwingende manier. Deze twee opvoedstijlen leiden tot verschillende uitkomsten. De eerstgenoemde autoritatieve opvoedstijl leidt tot een hoge zelfwaarde en coöperatie. De laatstgenoemde autoritaire opvoedstijl leidt tot angst en agressie.

Ondertussen is er uitgebreid onderzoek gedaan naar de effecten van opvoeding en met name de ouder-kind relatie. Agressie wordt vaak als het gevolg van een gestoorde emotie regulatie gezien. Het verwerven van een gezonde emotie regulatie is sterk afhankelijk van de sensitiviteit en responsiviteit van ouders op de expressie van emotie van hun kind en de behoefte aan interventie (Calkins & Johnson, 1998). Er is voornamelijk onderscheid gemaakt tussen een positieve ouder-kind relatie en een negatieve ouder-kind relatie. Dit onderscheidt zal gebruikt worden om de effecten van beiden weer te geven.

Allereerst een positieve proactieve ouder-kind relatie. Deze wordt voornamelijk geassocieerd met het voorkomen van gedragsproblemen. De verklaring hiervoor is dat een positieve ouder-kind relatie ervoor zorgt dat er een context geboden wordt waarin (a) de sociaal-emotionele behoeftes van kinderen op een emotioneel steunende manier worden benaderd; (b) de mogelijkheden voor overeenstemming worden geoptimaliseerd; (c) de aan te leren sociale vaardigheden gefaciliteerd worden en (d) de affectieve en positieve band tussen ouder en kind gefaciliteerd wordt (Pettit & Dodge, 1993). Fiese (1990) heeft onderzoek gedaan naar het symbolische spel dat ouders met hun kinderen spelen. Er is specifiek gekeken of de relatie te manipuleren valt en welke aspecten daarbij van belang zijn. Het bleek dat kinderen complexer spel vertoonden als ze met hun moeder spelen. Voornamelijk wederkerigheid bleek van belang te zijn voor de frequentie waarmee symbolische spelen voorkomt. Symbolisch spel ontstaat zo rond de tweede levensjaar en het houdt in dat kinderen via het spel kunnen reflecteren op gevoelens (Bergsma & van Petersen, 2002).

Calkins et al. (1998) hebben onderzocht welke invloed het gedrag van de moeder heeft op het gedrag van kinderen. Zij onderzochten verschillende aspecten zoals de consistentie van het gedrag van de moeder en de invloed van dit gedrag op het zelfregulerend gedrag van hun kinderen. Het bleek dat er een significante consistentie is in het positieve én negatieve gedrag van moeders. Dit bleek van invloed te zijn op de regulerende vermogens van het kind. Voornamelijk de negatieve interactie bleek van invloed te zijn. Dit zou namelijk leiden tot minder onderdrukking van fysiologische regulatie. Rubin et al. (1998) voegen hieraan toe dat er rekening gehouden moet worden met verschillende uitkomsten per sekse. Dit komt niet doordat moeders hun dochters anders benaderen dan hun zonen. Verder geven Rubin et al. (1998) aan dat er vooral niet gedacht moet worden in termen van één factor die van invloed is. Het is eerder een transactioneel model waarin temperament, sekse en dominantie van de moeder een rol spelen. Later zal er ingegaan worden op de bijdrage van sekse (zie Sekse).

Zoals al eerder genoemd hebben Harrist et al. (1994) drie vormen van dyades onderscheiden. Zij hebben onderzocht of deze dyades werkelijk tot andere uitkomsten leiden. En dit is ook het geval. Positieve synchronie leidt tot sociale competentie. Negatieve synchronie leidt echter tot agressie. Een hoge mate van non synchronie leidt ook tot agressie. Wel bleek er sprake te zijn van een hoge correlatie tussen positieve synchronie, negatieve synchronie en non-synchronie. Andere onderzoeken hebben andere aspecten van de negatieve ouder-kind relatie onderzocht en vonden vergelijkbare resultaten. Er kan in zijn totaliteit gesteld worden dat een negatieve en dwingende ouder-kind relatie leidt tot pervasieve en gegeneraliseerde gedragsproblemen (Pettit & Dodge, 1993).

De problemen blijven vaker bestaan doordat er sprake is van een disfunctionerende familie en stress. Er wordt zo geen model van regulatie en prosociaal functioneren geboden aan de peuters (Campbell, Shaw & Gilliom, 2000). Verder leren kinderen geen regulatie technieken en zien ze anderen als onbetrouwbaar. Dit leidt tot agressief gedrag naar anderen toe. Zeker wanneer jonge kinderen al een agressieve aanleg hebben (Rubin et al., 1998). Deater-Deckard en Dodge (1997; in Chang, et al., 2003) voegen hier aan toe dat de ontwikkeling afhangt van de manier waarop ouders hun discipline toepassen. Een emotioneel gecontroleerde discipline leidt tot minder agressie van de kinderen dan emotioneel ongecontroleerde discipline. Uit vervolg onderzoek blijkt dat er inderdaad invloed is van de manier waarop discipline wordt toegepast. Moeders blijken meer emotionele discipline toe te passen. Dit heeft tot gevolg dat er bij moeders vaker emotionele reacties uitgelokt worden en bij vader eerder gedragsmatige reacties (Chang et al., 2003).

Belsky, Woodworth en Crnic (1996) hebben onderzoek gedaan naar de familie interactie bij gezinnen waarbij de tweejarige in de peuterpubertijd zitten en dus ‘verstoord’ gedrag vertonen. Zij geven aan dat het belangrijk is dat ‘verstoorde’ gezinnen herkend moeten worden en tevens ook de mate van verstoord zijn. Het is hen gelukt om een verdeling in drie groepen te maken namelijk (1) stabiel – geen problemen (2) instabiel – problemen en (3) stabiel – problemen. Vervolgens is er gekeken of er bepaalde antecedenten te ontdekken zijn die deze verschillen in mate van verstoring kunnen verklaren. Zij vonden vier antecedenten die het meest van deze verschillen verklaarde namelijk (1) de familie-werk relatie van de vader (2) sociale klasse (3) persoonlijkheid van de vader en (4) sociale steun van de vader. Zij concluderen dus dat een extra verklarende factor voor gedragsproblemen in het tweede levensjaar van kinderen de niet-moederlijke factoren zijn.

Er kan geconcludeerd worden dat een negatieve interactie in principe kan leiden tot negatieve ontwikkelingsuitkomsten en positieve interactie tot positieve ontwikkelingsuitkomsten. Verder hebben Belsky et al. (1996) aangetoond dat er buiten de interactie met de moeder (wat toch vaak gezien wordt als de belangrijkste verklarende factor, omdat de moeder vaak de primaire verzorger is) nog andere factoren een rol kunnen spelen. Ook moet er opgemerkt worden dat het gedrag van veel kinderen jonger dan vier jaar niet per sé afwijkend is. Veelal testen ze de grenzen af of raken ze gefrustreerd omdat ze iets nog niet kunnen (Campbell, Shaw & Gilliom, 2000). Verder sluit een positieve ouder-kind relatie een negatieve ouder-kind relatie niet uit. Het blijkt zelfs dat moeders vaker een positieve interactie stijl vertonen, maar dat de negatieve stijl meer effect heeft op het gedrag van het kind (Calkins, et al., 1998).

Attributies van ouders

De problemen die kunnen ontstaan in de peutertijd zijn deels toe te schrijven aan een ouder-kind relatie. De ouder-kind relatie bestaat uit enkele componenten. Een belangrijke aspect in de ouder-kind relatie is dat ouders een gepaste reactie op het gedrag van hun kind laten zien. Daarnaast moeten ze het gedrag van hun kind correct interpreteren. Om dit goed te kunnen doen, moeten de ouders wel enige kennis bezitten van het ontwikkelingsniveau van hun kind (Feldman & Reznick, 1996). Wat vervolgens belangrijk is, zijn de attributies die ouders naar hun kinderen toe hebben. Dit houdt in dat ouders behalve het goed interpreteren van het gedrag van hun kind zich ook bezig moeten houden waarom het kind dit gedrag vertoont. Onderzoek laat zien dat er samenhang is tussen disfunctionerende kindgerichte attributies, hard straffen, affect van de ouders en gedragsproblemen van kinderen (o.a Bugental & Shennum, 1984; in Smith Slep & O’Leary, 1998). Pattenaude (1994; in Smith Slep & O’Leary, 1998) toonde aan dat ouders opstandig gedrag meer toeschreven aan het kind en reageerden er ook negatiever op in vergelijking met kinderen met aandachtsproblemen.

Smith Slep & O’Leary (1998) zijn de eersten die onderzoek deden naar de causaliteit van opvoeden. Hun grootste uitkomst was dat verschillen in attributies leiden tot verschillen in (a) stijl tot disciplineren en subjectieve woede en (b) negatieve affect bij kinderen. Zij vonden geen significant verschil voor opstandig gedrag tussen de moeders die alles toeschreven aan hun kinderen en moeders die niets aan hun kinderen toeschreven. Het bleek zelfs dat moeders die niet aan hun kind toeschreven de schuld bij zichzelf neerlegde. Dit kan wel tot gevolg hebben dat deze moeders disfunctionele attributies hebben over hun eigen rol als moeder wat een verkeerde invloed heeft op het gedrag van hun kind.

Een ander belangrijk aspect is de vraag hoe de attributies tot stand zijn gekomen. Hastings en Rubin (1999) hebben dit onderzocht. Zij hebben gekeken welke moeder en kind karakteristieken leiden tot de denkbeelden die moeders hebben over agressie in de peutertijd. Uit voorgaand onderzoek (onder andere Grusec et al., 1982; in Hastings & Rubin, 1999) blijkt dat moeders eerder geneigd zijn om met harde hand op te treden wanneer het kind agressief gedrag vertoond. In het onderzoek van Hastings en Rubin (1999) bleek dat kinderen zelf effect hebben op de attributies die ouders hebben. Één van deze factoren is agressie van kinderen. Een ander factor die deze relatie modereert is de opvoedstijl van de ouders. De interactie tussen agressie en autoritaire opvoeding maakt de moeder kwetsbaarder voor invloeden van de karakteristieken van het kind. Deze moeders zijn eerder geneigd om zaken toe te schrijven aan de negatieve karakteristieken van het kind. Wel moet opgemerkt worden dat de attributies van moeders niet simpel te verklaren zijn door middel van stabiliteit in de bias van de moeder. Eerder gaat het om de combinatie van objectief gemeten agressie en de autoritaire-socialisatie attitudes van de moeder.

Samenvattend zijn de attributies die ouders maken van invloed op het affect van het jong kind, maar ook van invloed op de opvoeding. Toch is er een wederkerige relatie te ontdekken. Moeders maken juist de attributies op basis van het gedrag dat hun kinderen vertonen. Ook hier geldt weer dat de relaties complex zijn en er nog genoeg te onderzoeken is.

Sekse

Er is ondertussen veel onderzoek geweest naar de ouder-kind relatie. Een onderbelicht puntje is de invloed van de sekse van het kind. Er is wel onderzoek naar gedaan, maar door de verschillende manieren van analyse komt men tot verschillende resultaten (Chang et al., 2003). Sternberg, Baradaran, Abbott, Lamb en Guterman (2006) hebben in hun studie geprobeerd om de moderator sekse te onderzoeken om een duidelijker beeld te scheppen van zijn invloed op de relatie tussen opvoeding en ontwikkeling. Allereerst geven zij een overzicht van de verschillende uitkomsten. Jaffe, Wolfe, Wilson en Zak (1986; in Sternberg et al., 2006) concluderen dat jongens kwetsbaarder zijn dan meisjes voor familie geweld. Cummings, Pepler en Moore (1999; in Sternberg et al., 2006) daarentegen concluderen dat meisjes juist kwetsbaarder zijn. Carlson (1990; in Sternberg et al., 2006) vond gelijke invloeden voor meisjes en jongens. Sternberg et al. (2006) hebben 24 andere studies bekeken en hadden zo data ter beschikking van 1870 proefpersonen. Zij vonden geen modererende invloed voor sekse. Wel wordt er opgemerkt dat mechanismen die risico aan welbevinden en aanpassing koppelt, verschillend kunnen zijn voor jongens en meisjes, zodat er verschillende resultaten voor de verschillende seksen gevonden kunnen worden. Een andere verklaring die aangedragen wordt als reden voor de verschillende resultaten voor sekse is dat de onderzoekspopulatie in veel onderzoeken te beperkt is zodat er vertekeningen optreden.

Uit eerdere onderzoeken kan geconcludeerd worden dat er geen eenduidige conclusie is wat betreft de invloed van sekse op het agressieve en opstandige gedrag van jonge kinderen. Deels is dit toe te schrijven aan de steekproef omvang. Er zal meer onderzoek nodig zijn om een duidelijker beeld te kunnen schetsen van de invloed van sekse.

Referenties

  • Belsky, J., Woodworth, S. & Crnic, K. (1996). Trouble in the second year: three

questions about family interaction. Child Development, 67, 556-578.

  • Berk, L.E. (2003). Child development. Boston: Allyn and Bacon.
  • Calkin, S.D. & Johnson, M.C. (1998). Toddler regulation of distress to frustrating events:

temperamental and maternal correlates. Infant behavior & Development, 21, 379

-395.

  • Calkins, S.D., Smith, C.L., Gill, K.L. & Johnson, M.C. (1998). Maternal Interactive style across contexts: relations to emotional, behavioral and physiological regulation during toddlerhood. Social Development, 7, 3, 350-369.
  • Campbell, S.B., Shaw, D.S. & Gilliom, M. (2000). Early externalizing behavior problems: Toddlers and preschoolers at risk for later maladjustment. Development and Psychopathology, 12, 467-488.
  • Chang, L., Dodge, K.A., Schwartz, D. & McBride-Chang, C. (2003). Harsh parenting in relation to child emotion regulation and aggression. Journal of Familiy psychology, 17, 4, 598-606.
  • Egger, H.L. & Angold, A. (2006). Common emotional and behavioral disorders in preschool children: presentation, nosology and epidemiology. Journal of child psychology and psychiatry, 47, 313-337.
  • Feldman, R. & Reznick, J.S. (1996). Maternal perception of intentionality at 4 and 8 months. Infant behavior and development, 19, 483-496.
  • Fiese, B.H. (1990). Playful relationships: a contextual analysis of mother-toddler interaction and symbolic play. Child Development, 61, 1648-1656.
  • Gill, K.L. & Calkins, S.D. (2003). Do aggressive/destructive toddlers lack concern for others? Behavioral and physiological indicators of empathic responding in 2-year old children. Development and Psychopathology, 15, 55-71.
  • Harrist, A.W., Pettit, G.S., Dodge, K.A. & Bates, J.E. (1994). Dyadic Synchrony in Mother-Child Interaction: Relation with Children’s Subsequent Kindergarten Adjustment. Family relations, 43, 417 – 424.
  • Hastings, P.D. & Rubin, K.H. Predicting mother’s beliefs about preschool-aged children’s social behavior. Evidence for maternal attitudes moderating child effects. Child Development, 70, 722-741.
  • Keenan, K. & Shaw, D.S. (1994). The development of aggression in toddlers: a study of low-income families. Journal of abnormal psychology, 22, 1, 53-77.
  • Kendziora, K.T. & O’Leary, S.G. (1998). Appraisals of child behavior by mothers of problem and nonproblem toddlers. Journal of abnormal child psychology, 26, 4, 247-255.
  • Keown, L.J. & Woodward, L.J. (2006). Preschool Boys with pervasive hyperactivity: early peer functioning and mother-child relationship influences. Social Development, 15, 1, 23-45.
  • Pettit, G.S, & Dodge, K.A. (1993). Family interaction patterns and children’s conduct problems at home and school: a longitudinal perspective. School psychology review, 22, 3, 403-421.
  • Rubin, K.H., Hastings, P., Chen, X., Stewart, S. & McNichol, K. (1998). Intrapersonal and Maternal correlates of aggression, conflict and externalizing problems in toddlers. Child development, 69, 6, 1614-1629.
  • Smith Slep, A.M. & O’Leary, S.G. (1998). The effects if maternal attributions on parenting: an experimental analysis. Journal of Family psychology, 12, 2, 234-243.
  • Sternberg, K.J., Barandaran, L.P, Abbott, C.B., Lamb, M.E., Guterman, E. (2006). Type of violence, age, and gender differences in the effects of family violence on children’s behavior problems: A mega-analysis. Developmental Review, 26, 89-112.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.