Categorieën
Artikelen

Ik en de rest van de wereld

Bij de geboorte heeft het kind geen besef van de wereld om hem heen, hij heeft een egocentrisch perspectief. In de beginjaren leert het kind steeds meer perspectief nemen. Hoe verloopt deze ontwikkeling van perspectief nemen? Paiget had hierover al enkele ideeën welke hij in stadia indeelde. Jaren later doet men nog steeds onderzoek en komt er steeds meer aandacht voor het leren perspectief nemen.

In de laatste decennia zijn er veel theorieën gevormd over de ontwikkeling van het zelf in een kind. Een belangrijk terugkerend begrip is dat een kind van een egocentrisch persoon naar een objectief en dualistisch persoon uitgroeit. Piaget was een van de grondleggers van dit standpunt. Piaget was erg geïnteresseerd in de relatie tussen het I-self (kennend subject) en het Me-self (gekende object). Hij heeft de denkstructuren bij kinderen bestudeerd. Hij kwam zo tot 4 stadia: de sensomotorische periode (cognitie op externe wereld), de preoperationele periode (door taal kan kind nu echt denken; de symbolische acties zijn nog wel geïsoleerd), de concrete periode (het denken wordt logisch, georganiseerd en operationeel) en de formeeloperationele periode (oordeelslogisch denken). Door deze ontwikkeling te volgen blijkt dat een kind in de eerste periode nogal egocentrisch denkt. Hij ervaart alles vanuit zijn eigen subjectieve belevingswereld. Het projecteert zichzelf op de buitenwereld. Door vele sociale contacten leert een kind een evenwicht te vinden in zijn manier van denken en groeit zo uit tot een duaal persoon. Nu kan hij zichzelf los van de externe wereld zien (Verhofstadt, 2003).

Ontwikkeling van het perspectief nemen

Er is veel onderzoek gedaan naar het zelf en er zijn vele theorieën over gevormd. Sowieso zijn er in de literatuur veel verschillende termen gebruikt om zelf en zelfbeeld te benoemen. Allemaal komen ze op hetzelfde neer: attributies van het zelf die bewust erkend zijn door het individu door middel van taal. Dit zelf ontwikkelt zich met de tijd. Het kind leert dat er meer is dan alleen zichzelf. Ook leert het kind door middel van taal trait-labels te maken. Er wordt zo meer gefocust op de bekwaamheden en interpersonele karakteristieken. (Harter, 1999, p. 3, 48-49). Het zelf wordt beïnvloed door cognitie en socialisatie. Tijdens de ontwikkeling van het zelf gaat het kind een inner self ontwikkelen. Het kind wordt bewust van zijn eigen gedachten en verbeeldingen. Een gevolg van deze ontwikkeling is dat het kind een theory of mind ontwikkelt. Het kind wordt er bewust van dat andere kinderen iets anders kunnen denken en verbeelden. Nu is het kind ook in staat om perspectief te nemen en uit het egocentristisch denken te komen. Deze ontwikkeling vindt plaats rond het tweede levensjaar en duurt tot ongeveer het vierde levensjaar. Dan is het perspectief nemen volledig ontwikkeld. (Berk, 2003, p. 439-440, 465).

Het is uit meerdere onderzoeken gebleken dat een kind dus zelfevaluaties en zelfbeschrijvingen (I-self) ontwikkelt. Dit gebeurt door interactie met de externe omgeving. (Harkness, 2002). Deze omgeving is dus van groot belang bij de ontwikkeling. De omgeving is een zeer ruim begrip. Onder omgeving vallen onder anderen de ouders, leeftijdsgenootjes en materiële omgeving (flora en fauna). Allen dragen voor een groot deel bij aan de ontwikkeling van een duale perceptie van het kind. Er is onderzoek gedaan in hoeverre kinderen besef hebben van de materiele omgeving, oftewel de flora en fauna. Dit onderzoek grijpt voor een deel terug in de theorieën dat een kind egocentrisch denkt. In een recent gepubliceerd onderzoek hebben Britse onderzoekers, Buchanan-Barrow, Barrett en Bati, (2003, in Psychologie Magazine, 2004) onderzocht in hoeverre jonge kinderen onderscheid kunnen maken tussen zichzelf en hun omgeving. In dit onderzoek moesten kinderen bepalen welke wezens besmet konden worden als een van de volgende groepen besmet waren; de groepen waren mens, hond, eend of rozenstruik. Deze onderzoekers gingen ervan uit dat kinderen tot 6 jaar zichzelf als het centrum van de wereld zien en daarom denken dat ze eerder geneigd zijn om mensen als omgeving te zien. Uit dit onderzoek bleek dat kinderen tot 6 jaar al besef hadden van de omgeving. Wanneer er bijvoorbeeld een eend besmet was, wisten ze heel goed dat andere vogels dan het meeste gevaar liepen. Opvallend was wel dat slechts 24 procent van de deelnemende kinderen tot 6 jaar besefte dat planten dood kunnen gaan. (Psychologie Magazine, 2004)

Conclusie

In het begin van zijn leven denkt een kind egocentrisch over de externe wereld en dit ontwikkelt zich tot hij perspectief kan nemen. Dit kan het kind al op zijn vierde levensjaar. Het hierboven beschreven onderzoek heeft dus eigenlijk alleen maar bevestigd wat al gevonden was in Berk (2003, p. 439-440, 465). Wel moet aangetekend worden dat in Berk (2003, p. 439-440, 465) het vooral gaat om de interactie met mensen. In dit onderzoek is ook gekeken naar het begrip van de wereld en dan verder dan alleen mensen. Nu blijkt dat jonge kinderen daar nog enigszins problemen hebben om planten als iets levends te zien. Met dieren zijn er geen problemen.

Het perspectief nemen ontwikkelt zich door de interactie tussen kind (ontvanger) en een target. In veel studies is de target een leeftijdsgenootje of volwassene. Onderzoekers zijn huiverig om interpersoneel onderzoek te doen bij jonge kinderen, omdat zij nog geen accurate perceptie hebben, omdat hun cognitieve vaardigheden gelimiteerd zijn. Deze assumptie is empirisch getest en het bleek dat een vierjarige al een accurate perceptie bezitten. De vraag die nog wel is blijven liggen is wanneer dit vermogen zich ontvouwt en wat de relatie is met andere sociaal-cognitieve vaardigheden en, ook belangrijk bij bovenstaand onderzoek, op welk domein het zich richt. (Smith & Hart, 2002, p. 369). Er kan dus geconcludeerd worden op basis van de al bestaande theorieën dat zeer jonge kinderen (tot een jaar of twee) zeer egocentrisch denken. Zoals Piaget (in Verhofstadt, 2003) ook al omschreef kunnen ze zich nog niet in een ander verplaatsen en betrekken alle waarnemingen op zichzelf. Uit ander onderzoek blijkt dat op een leeftijd van vier jaar het vermogen op perspectief te nemen al ontwikkeld is. Waar deze perspectieven zich allemaal op richten is nog niet duidelijk. Deze ontwikkeling van perspectief nemen ontwikkelt zich, omdat het zelf zich ontwikkelt. Uit recent onderzoek is gebleken dat jonge kinderen dit wel kunnen voor mensen en dieren. Alleen met planten hebben ze moeite, omdat ze deze niet als levend beschouwen.

Gezien al het onderzoek dat er verricht is naar dit onderwerp kan er geconcludeerd worden dat kinderen al heel vroeg besef hebben van de wereld om hen heen. Piaget (in Verhofstadt, 2003) beschreef kinderen als egocentrische wezens. Toch bleef er later ook nog onenigheid over bestaan in hoeverre dit egocentrisme toe te schrijven was aan kinderen. Lange tijd is er namelijk nog gedacht dat kleuters nog geen perspectief konden nemen. Uit een recent onderzoek is dus gebleken van wel. Vervolg onderzoek moet nu nog uit gaan sluiten op welke domeinen ze al perspectief kunnen nemen op de leeftijd van vier jaar.

Referenties

  • Berk, L.E., (2003), Child development (6th edition). Boston, MA: Allyn & Bacon.
  • Harkness, S, (2002). Culture and Social Development: explanations and evidence. In P.K. Smith & C.H. Hart (Eds.) Blackwell Handbook of Childhood social development (pp. 60-77). Cornwal: Blackwell Publishers.
  • Harter, S., (1999), The construction of the self . New York: The Guilford Press.
  • Hout, F. van den, (2004, maart), Ik en de rest van de wereld. Psychologie Magazine, vol. 23, 13)
  • Verhofstadt-Denève. L., Van Geert, P., Vyt, A., (2003) Handboek ontwikkelingspsychologie: grondslagen en theorieën (5de editie). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.